Solidariteit is geen thema meer
Sommige historische gebeurtenissen herdenken we blijkbaar met festiviteiten, monumenten en bloemenkransen. Andere lijken we dan ondanks een mooi rond getal in verstreken jaren weer stilletjes te vergeten. Zo zouden we dit jaar 80 jaar 'sociaal pact' in België kunnen vieren. Daar heeft echter bijna niemand aan gedacht.
Op 20 april 1944 ondertekende na een reeks discrete gesprekken, die al vanaf 1941 begonnen waren, een aantal vakbondsleiders en werkgevers een 'voorontwerp van sociale solidariteit'. Op 28 december realiseerde Achiel van Acker (SP), minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, de 'besluitwet betreffende de maatschappelijke zekerheid' voor de werknemers. Het was een cruciaal moment in de ontwikkeling van onze moderne welvaartsstaat.
Lange tijd koesterden socialisten én christendemocraten de herinnering aan dat moment van 'sociale vooruitgang' voor de 'werkende klasse', een formulering die op X of Tiktok weliswaar nog uiterst zelden gebruikt wordt. Zelfs christendemocratische en linkse politici huldigen vandaag liever leeghoofdige influencers dan de pioniers van onze welvaartsstaat als ze het over 'klasse' hebben.
Ooit was dat anders. Toen Jean-Luc Dehaene in 1993 voor hervormingen pleitte, wilde hij 'een nieuw sociaal pact' (dat er weliswaar niet kwam). Dat er vandaag weinig animo bestaat voor een viering van 80 jaar sociale zekerheid, is natuurlijk een teken des tijds. Alleen in Brugge organiseert de lokale Van Ackerstichting lezingen over de belangrijkste politicus die de stad ooit heeft gekend. En vakbondsman Jef Maes publiceerde net het boek Onze sociale zekerheid.
Maes noemt de verzorgingsstaat “de kathedraal van de arbeidersbeweging”, een uitdrukking die je wel vaker hoort. Voor wie in het idee van 'vooruitgang in de geschiedenis' gelooft, was de ontwikkeling van socialezekerheidsstelsels in verschillende westerse landen tijdens de naoorlogse periode - in de VS met Roosevelts New Deal zelfs al sinds de jaren 30 - inderdaad een stap vooruit in het grote bouwwerk van een betere maatschappij. De 20ste eeuw was er een van rampen en ellende, maar daartussenin ook van sociale strijd en sociale vooruitgang voor grote delen van de wereldbevolking.
Proletarische mandenmaker
De Brugse socialist was als selfmade man ook het product van die sociale mobiliteit, maar vooral van de arbeidersbeweging waaraan hij alles te danken had. De zoon van een proletarische mandenmaker schopte het met zijn sociaal engagement en door zelfstudie tot vakbondssecretaris. Hij viel als jonge parlementariër op door zijn grondige kennis van wat er toen al aan sociale wetgeving bestond. Hij was geen telg uit een politieke dynastie of een grootverdiener die, zoals veel hedendaagse politici, ver van het echte leven stond.
Tijdens de oorlog ging hij in de clandestiniteit en stond hij bekend als “monsieur André”. Maar samen met anderen was hij dus al bezig met de toekomst. Niet dat de vorm die het socialezekerheidsstelsel in 1944 aannam, totaal nieuw was. Het recht op zelforganisatie door de arbeiders in ziekenfondsen, vakbonden en coöperatieven, een uitbreidende sociale wetgeving, het idee dat pensioenen noodzakelijk waren, sociale onderhandelingen … Dat alles was al vanaf de tweede helft van de 19de eeuw tot stand gekomen.
Zulke verworvenheden werden ook na de Eerste Wereldoorlog verder uitgebreid. Telkens gebeurde dat op het ritme van de sociale bewegingen. Het algemeen stemrecht in België zou er niet zo vlot gekomen zijn zonder de Russische revolutie, een jaar eerder. Het betaald verlof vanaf 1936 kwam er na een massale staking en niet als een geschenk uit christelijke welwillendheid. En na de Tweede Wereldoorlog vreesden de heersende elites terecht voor een mondiale sociale revolutie. Het was dus tijd om toegevingen te doen.
De stelsels die aanvankelijk “sociale verzekeringen” werden genoemd, waren trouwens niet ontstaan vanuit de politiek, maar in de eerste plaats binnen de vroegste zelforganisaties van de arbeiders zelf. In de 19de eeuw hadden vakbonden en ziekenfondsen in België zelf al werkloosheidskassen opgericht. Die werden door hun leden zelf gefinancierd en sprongen bij in geval van ziekte of arbeidsongeval.
Dat alles ging in feite al terug op veel vroegere vormen van solidariteit. Zoals de bussen, de spaarkassen van de ambachtsgilden die binnen een beperkte groep dezelfde rol vervulden. Nog vroeger speelde solidariteit vooral binnen de familie of de lokale gemeenschap. Iedere antropoloog, socioloog of historicus weet dat de mens een egoïst is, maar ook een sociaal dier, in staat tot belangeloze solidariteit.
Van Acker was een meester-pragmaticus. Hij besefte dat voortbouwen op bestaande structuren en op de manier waarop het sociaal overleg sinds kort voor de oorlog was georganiseerd, de beste garanties zou bieden voor die nieuwe kwalitatieve sprong.
We hoeven van de Brugse socialist evenwel geen held te maken, hij was gewoon de man van het moment. Het waren de maatschappelijke omstandigheden tijdens die turbulente jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog die een grootschalige maatschappelijke verandering aankondigden, waarbij veel grotere groepen mensen hun eisen stelden.
Welhaast communistisch
De moderne welvaartsstaat werd binnen dat klimaat trouwens op een autoritaire manier afgekondigd, in een regering met bijzondere machten en in samenwerking met topambtenaren. Maar zo werden de afspraken die syndicalisten en verlichte kapitalisten tijdens de oorlog hadden gemaakt wel kracht van wet. De sociale zekerheid is sindsdien vaak in vraag gesteld of vroegtijdig doodverklaard, maar geen enkele naoorlogse politicus heeft de grondvesten van het systeem fundamenteel kunnen ondergraven.
De welwillende houding in 1944-'45 van een groot deel van de Belgische werkgevers ten opzichte van dat stelsel van 'Rijksmaatschappelijke zekerheid', zouden het VBO en Voka vandaag wellicht haast communistisch noemen. Al decennia leeft bij de werkgevers de overtuiging dat de sociale zekerheid de economische groei en dus hun winstcijfers afremt, wat economisch trouwens zeer betwistbaar is.
Al evenmin wekt het verbazing dat veel bedrijven, en alsmaar meer overheden, het sociaal overleg als iets hinderlijks beschouwen. Nochtans heeft onderzoek herhaaldelijk aangetoond dat in landen met sterke vakorganisaties en een welvaartsstaat niet alleen de sociale ongelijkheid minder uitgesproken blijft dan elders, maar ook de totale rijkdom van iedereen absoluut niet bedreigd wordt.
Dat socialisten en christendemocraten 80 jaar sociale zekerheid dit jaar 'vergeten' te vieren, wekt geen verbazing. Solidariteit is nog voor weinig politici een centraal maatschappelijk of ideologisch ideaal. Onze wereld is er een van markt en strijd geworden. Maar zou een werkelijk mondiale sociale zekerheid ook niet de nodige stabiliteit brengen die ons zou toelaten de klimaatopwarming en de migratiestromen af te remmen? Zijn er vandaag nog staatslieden om dat eens aan hun spindoctors en volgers voor te leggen?
Jan Dumolyn is historicus aan de UGent. Zijn column 'Tragedie & klucht' verschijnt maandelijks.
Bron : De Standaard van 2 en 3 maart 2024.
Op 20 april 1944 ondertekende na een reeks discrete gesprekken, die al vanaf 1941 begonnen waren, een aantal vakbondsleiders en werkgevers een 'voorontwerp van sociale solidariteit'. Op 28 december realiseerde Achiel van Acker (SP), minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, de 'besluitwet betreffende de maatschappelijke zekerheid' voor de werknemers. Het was een cruciaal moment in de ontwikkeling van onze moderne welvaartsstaat.
Lange tijd koesterden socialisten én christendemocraten de herinnering aan dat moment van 'sociale vooruitgang' voor de 'werkende klasse', een formulering die op X of Tiktok weliswaar nog uiterst zelden gebruikt wordt. Zelfs christendemocratische en linkse politici huldigen vandaag liever leeghoofdige influencers dan de pioniers van onze welvaartsstaat als ze het over 'klasse' hebben.
Ooit was dat anders. Toen Jean-Luc Dehaene in 1993 voor hervormingen pleitte, wilde hij 'een nieuw sociaal pact' (dat er weliswaar niet kwam). Dat er vandaag weinig animo bestaat voor een viering van 80 jaar sociale zekerheid, is natuurlijk een teken des tijds. Alleen in Brugge organiseert de lokale Van Ackerstichting lezingen over de belangrijkste politicus die de stad ooit heeft gekend. En vakbondsman Jef Maes publiceerde net het boek Onze sociale zekerheid.
Maes noemt de verzorgingsstaat “de kathedraal van de arbeidersbeweging”, een uitdrukking die je wel vaker hoort. Voor wie in het idee van 'vooruitgang in de geschiedenis' gelooft, was de ontwikkeling van socialezekerheidsstelsels in verschillende westerse landen tijdens de naoorlogse periode - in de VS met Roosevelts New Deal zelfs al sinds de jaren 30 - inderdaad een stap vooruit in het grote bouwwerk van een betere maatschappij. De 20ste eeuw was er een van rampen en ellende, maar daartussenin ook van sociale strijd en sociale vooruitgang voor grote delen van de wereldbevolking.
Proletarische mandenmaker
De Brugse socialist was als selfmade man ook het product van die sociale mobiliteit, maar vooral van de arbeidersbeweging waaraan hij alles te danken had. De zoon van een proletarische mandenmaker schopte het met zijn sociaal engagement en door zelfstudie tot vakbondssecretaris. Hij viel als jonge parlementariër op door zijn grondige kennis van wat er toen al aan sociale wetgeving bestond. Hij was geen telg uit een politieke dynastie of een grootverdiener die, zoals veel hedendaagse politici, ver van het echte leven stond.
Tijdens de oorlog ging hij in de clandestiniteit en stond hij bekend als “monsieur André”. Maar samen met anderen was hij dus al bezig met de toekomst. Niet dat de vorm die het socialezekerheidsstelsel in 1944 aannam, totaal nieuw was. Het recht op zelforganisatie door de arbeiders in ziekenfondsen, vakbonden en coöperatieven, een uitbreidende sociale wetgeving, het idee dat pensioenen noodzakelijk waren, sociale onderhandelingen … Dat alles was al vanaf de tweede helft van de 19de eeuw tot stand gekomen.
Zulke verworvenheden werden ook na de Eerste Wereldoorlog verder uitgebreid. Telkens gebeurde dat op het ritme van de sociale bewegingen. Het algemeen stemrecht in België zou er niet zo vlot gekomen zijn zonder de Russische revolutie, een jaar eerder. Het betaald verlof vanaf 1936 kwam er na een massale staking en niet als een geschenk uit christelijke welwillendheid. En na de Tweede Wereldoorlog vreesden de heersende elites terecht voor een mondiale sociale revolutie. Het was dus tijd om toegevingen te doen.
De stelsels die aanvankelijk “sociale verzekeringen” werden genoemd, waren trouwens niet ontstaan vanuit de politiek, maar in de eerste plaats binnen de vroegste zelforganisaties van de arbeiders zelf. In de 19de eeuw hadden vakbonden en ziekenfondsen in België zelf al werkloosheidskassen opgericht. Die werden door hun leden zelf gefinancierd en sprongen bij in geval van ziekte of arbeidsongeval.
Dat alles ging in feite al terug op veel vroegere vormen van solidariteit. Zoals de bussen, de spaarkassen van de ambachtsgilden die binnen een beperkte groep dezelfde rol vervulden. Nog vroeger speelde solidariteit vooral binnen de familie of de lokale gemeenschap. Iedere antropoloog, socioloog of historicus weet dat de mens een egoïst is, maar ook een sociaal dier, in staat tot belangeloze solidariteit.
Van Acker was een meester-pragmaticus. Hij besefte dat voortbouwen op bestaande structuren en op de manier waarop het sociaal overleg sinds kort voor de oorlog was georganiseerd, de beste garanties zou bieden voor die nieuwe kwalitatieve sprong.
We hoeven van de Brugse socialist evenwel geen held te maken, hij was gewoon de man van het moment. Het waren de maatschappelijke omstandigheden tijdens die turbulente jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog die een grootschalige maatschappelijke verandering aankondigden, waarbij veel grotere groepen mensen hun eisen stelden.
Welhaast communistisch
De moderne welvaartsstaat werd binnen dat klimaat trouwens op een autoritaire manier afgekondigd, in een regering met bijzondere machten en in samenwerking met topambtenaren. Maar zo werden de afspraken die syndicalisten en verlichte kapitalisten tijdens de oorlog hadden gemaakt wel kracht van wet. De sociale zekerheid is sindsdien vaak in vraag gesteld of vroegtijdig doodverklaard, maar geen enkele naoorlogse politicus heeft de grondvesten van het systeem fundamenteel kunnen ondergraven.
De welwillende houding in 1944-'45 van een groot deel van de Belgische werkgevers ten opzichte van dat stelsel van 'Rijksmaatschappelijke zekerheid', zouden het VBO en Voka vandaag wellicht haast communistisch noemen. Al decennia leeft bij de werkgevers de overtuiging dat de sociale zekerheid de economische groei en dus hun winstcijfers afremt, wat economisch trouwens zeer betwistbaar is.
Al evenmin wekt het verbazing dat veel bedrijven, en alsmaar meer overheden, het sociaal overleg als iets hinderlijks beschouwen. Nochtans heeft onderzoek herhaaldelijk aangetoond dat in landen met sterke vakorganisaties en een welvaartsstaat niet alleen de sociale ongelijkheid minder uitgesproken blijft dan elders, maar ook de totale rijkdom van iedereen absoluut niet bedreigd wordt.
Dat socialisten en christendemocraten 80 jaar sociale zekerheid dit jaar 'vergeten' te vieren, wekt geen verbazing. Solidariteit is nog voor weinig politici een centraal maatschappelijk of ideologisch ideaal. Onze wereld is er een van markt en strijd geworden. Maar zou een werkelijk mondiale sociale zekerheid ook niet de nodige stabiliteit brengen die ons zou toelaten de klimaatopwarming en de migratiestromen af te remmen? Zijn er vandaag nog staatslieden om dat eens aan hun spindoctors en volgers voor te leggen?
Jan Dumolyn is historicus aan de UGent. Zijn column 'Tragedie & klucht' verschijnt maandelijks.
Bron : De Standaard van 2 en 3 maart 2024.